Hm, wat een bullshit. Ok, hier is ie.
Het slachtoffer
Even ging er een rilling door Dennie heen, altijd zijn eerste reactie op het ontdekken van een spin in de slaapkamer. Dat is tenslotte schokkender dan een spin in de keuken of in de woonkamer, nietwaar? De slaapkamer is een veel intiemere plek waar we ons kwetsbaar opstellen, opgerold en teruggetrokken in ons onderbewustzijn.
Tot zijn opluchting zag hij dat het ditmaal slechts een bescheiden exemplaar betrof, het pikzwarte achterlijf niet groter dan een erwt, de poten dun en relatief kort. Het beestje zat op ooghoogte op de muur, net naast de spiegel. Rustig liep hij om zijn bed heen om een tijdschrift uit het nachtkastje te pakken, zijn ogen geen moment van de kleine indringer afhoudend. Hij rolde een exemplaar van een mannenblad op tot een stok en liep behoedzaam terug. In zijn achterhoofd hoorde hij de stem van Marianne.
(‘O wat een grote vent. Als iemand mij aanrandt houdt ie zich stil maar als er een beestje in zijn huis zit moet het gelijk dood.’)
Hij bleef staan. Zo was de moeder aller ruzies begonnen, nietwaar? Ze hadden het goddomme al drie keer uitgepraat en nog kon ze het niet laten rusten. Hij bleef staan en staarde naar de spin. Afgelopen zaterdag waren ze uit eten geweest. Dennie had op internet gelezen over een nieuw Mexicaans restaurant in het centrum. De mooie herinneringen aan hun vakantie in Guadalajara vorig jaar brachten hem ertoe haar met het etentje te verrassen. Het was min of meer een verzoeningsgebaar, het liep al een tijd stroef tussen hen.
(Eigenlijk al sinds we samen zijn gaan wonen), bedacht hij zich.
Marianne was een uitgaande, ietwat dominante jonge vrouw, barstensvol energie. Hijzelf werd op school door de gymleraar ooit getypeerd als een ‘verdomde bankzitter.’ En dat was hij inderdaad, een toeschouwer. Dennie’s ideale avond was er één op de bank, een arm om zijn vriendin, een Bacardi-cola in zijn hand, een joint in de asbak en een dvd in de recorder. Nogal logisch dat hun verschillende karakters soms botsten. Maar ja, je hecht tóch aan elkaar en..
(Lul niet. Dat jij zelf nou geaccepteerd hebt dat je een slappe zak bent is al erg genoeg. Dus laat karakters er alsjeblieft buiten, oké? Feit is gewoon dat je haar keer op keer teleur stelde. En zaterdag viel dan eindelijk die spreekwoordelijke druppel.)
Hij staarde naar de spin en speelde die avond voor de zoveelste keer voor zijn geest af.
Het eten viel tegen, scherp en met weinig smaak. De Marguerita’s bevielen een stuk beter. Hun tongen raakten los en even was er weer spontaniteit. Even was alle bagage verdwenen en leek het alsof ze elkaar nog maar net hadden leren kennen. Toen ze om een uur of negen het restaurant verlieten waren ze beiden mild gestemd door de alcohol en een beetje geil. In de metro hadden ze gegiecheld en elkaar ondeugende dingetjes toegefluisterd.
‘Drank, welke relatie is er niet mee gered, right?’ mompelde hij in zichzelf. Hij grinnikte even, nog steeds door de spin heen starend.
Maar toen ze even later bij Zuidplein op de bus stonden te wachten ging hun speelse bui al snel over. Ze waren weliswaar de enigen bij halte 70 maar er hingen veel jongeren op het plein rond en hun aanwezigheid was moeilijk te negeren. Veel geschreeuw, gelach en gescheld. Een groep van vijf luidruchtige jongens stond een meter of twintig bij hen vandaan. Er werd wat gestoeid, wat tegen een vuilnisbak getrapt en aan vrijwel elk geuit zelfstandig naamwoord werd een oprecht ‘kanker’ toegevoegd. Dennie voelde zich nooit op zijn gemak in dit soort situaties. Nerveus keek hij op zijn horloge. Nog minstens vijf minuten tot de bus kwam. Marianne was allesbehalve nerveus. Geërgerd keek ze regelmatig de kant van de jongens op, dit tot Dennie’s groeiende verontrusting. Hij probeerde zijn vriendin af te leiden met wat gebabbel over vertragingen maar het was al te laat. Ze had al twee keer oogcontact gehad met een bleke, lange slungel in een zwartwit trainingspak en met een zwart petje op. Hij stootte een licht getinte vriend van hem aan en gniffelde iets tegen hem waarop de andere jongen een rij metalen tanden bloot grijnsde. Zwarte pet kwam nu hun richting op geslenterd. Denny kreunde inwendig. Hij was nooit sterk geweest, matig met gymles en een stille op het schoolplein. Nu was hij drieëntwintig. Zwarte pet was vast nog geen achttien. Toch voelde hij zich bij voorbaat al geïntimideerd. Nog nooit in zijn leven had hij iemand een klap uitgedeeld. Marianne leek zich haar fout nu ook in te zien en rommelde wat in haar tas, op zoek naar een sigaret.
De spin bewoog. ‘Ho ho,’ zei Dennie iets harder dan zijn bedoeling was, zijn ogen weer focussend. Het beestje bleef meteen weer stil zitten.
(Oke, genoeg zelfpijniging voor nu, eerst die indringer om zeep helpen.)
Voorzichtigheid was geboden. Een bloedvlek op zijn witte muur zou een hinderlijke schoonmaakklus betekenen. Hij liep behoedzaam tot aan een meter van de muur en bracht het tijdschrift langzaam richting de spin, met het plan om het beestje plat te drukken. De spin zat doodstil maar op het laatste moment trippelde hij vliegensvlug opzij, de linkerborst van een blonde jongedame nipt ontwijkend.
Dennie schrok van de snelheid van het beestje maar herstelde zich snel.
‘Fok die vlek,’ mompelde hij en haalde vol uit naar de spin. Maar de spin was hem weer te vlug af. Nog voor het tijdschrift in zijn buurt kwam liet hij zich plots vallen. Met een verwijfd gilletje stapte Dennie achteruit. De spin plofte op de grond, sprintte naar de hoek van de kamer en verdween onder de kleerkast.
Met grote ogen keek Dennie naar de plek waar de spin onder de kast was verdwenen. Zo snel had hij een spin nog nooit zien rennen. Hij bleef even doodstil staan, zijn strategie uitstippelend. De ruimte onder de kast was te smal om er zijn arm in te wringen, zelfs áls hij dat al zou willen. En met het tijdschrift zou hij nooit ver genoeg kunnen reiken. Met de bezem zou het lukken maar dan moest hij eerst naar de gangkast beneden en dan zou de spin zich kunnen verplaatsen. Waarschijnlijk zou hij hem niet meer kunnen vinden. Op televisie zeiden ze een keer dat er in elk huis wel honderden, zoniet duizenden spinnen leefden.
‘Dat zal allemaal wel,’ bromde hij. Hij ging op zijn knieën zitten en keek onder de kast. Het was te donker om iets te zien.
Vanuit het donker keek de spin naar het wezen dat hem bedreigde. Zijn lichaam doodstil maar klaar om in actie te komen, zijn achterste poten schrap, zijn voorste poten en gifkaken omhoog geheven. Hij wachtte. Het wezen trok zich terug en de spin ontspande.
Dennie zuchtte en kwam weer overeind. Hij deed een paar stappen achteruit en liet zich besluiteloos op het bed vallen. Zo bleef hij een minuut of wat naar het plafond liggen staren.
(‘Hebbie misschien ook een sigaretje voor mij?’)
Hij sloot zijn ogen.
Marianne keek zwarte pet aan, de nog niet aangestoken sigaret bungelend in haar mondhoek. Dennie keek naar Marianne.
‘Ik bedoel, heeft u alstublieft een sigaret voor mij, mevrouw?’
Marianne keek opzij naar Dennie. Hij wierp een snelle blik op zwarte pet, keek haar weer aan en trok zijn wenkbrauwen op. Ze zuchtte en rommelde weer in haar tasje.
‘Oké dan.’
‘Heej cool, thanx.’
De jongen leek rustig genoeg. Hij nam de sigaret aan met een beleefd ‘dank u.’
‘Hebbie ook een vuurtje, mevrouw?’
Denny hoorde de plagende wijze waarop de jongen dat laatste woord uitsprak en verkrampte.
Marianne gaf hem de aansteker. Hij stak de sigaret op, inhaleerde diep, gooide zijn hoofd achterover en blies de rook tevreden richting hemel uit. Toen keek hij hen beurtelings grijnzend aan, zijn hoofd knikkend ter bevestiging dat het hem smaakte. Marianne stak haar hand uit naar de aansteker. Zwarte pet gaf hem direct terug maar op het moment dat de aansteker van hand wisselde streek hij snel even met zijn wijsvinger langs haar naakte onderarm. Ze trok hem woedend terug.
‘Blijf met je poten van me af!’ riep ze woest. Haar onderlip trilde van woede. Verderop richtten zich nu meer petten hun kant op, stelde Dennie tot zijn ongenoegen vast.
‘Ho ho, rustig meid. Je hoeft niet gelijk bijdehand te gaan doen.’
Met een ruk draaide Marianne haar hoofd om naar Dennie, de oplaaiende woede in haar ogen. Hij had nog geen woord gezegd. Nu stapte hij nerveus voor haar.
‘Luister man, alles is oké, jij hebt je sigaret, verder willen we gewoon onze eigen gang gaan, dus…’
Zwarte pet keek Dennie strak aan met wijd open ogen, overdreven heftig met zijn hoofd knikkend alsof hij dit allemaal goed in zijn geheugen wilde prenten.
‘…waarom laten we het hier niet gewoon bij. Oké?’
Zwarte pet keek hem nog steeds aan. Toen nam hij een hijs van de sigaret, zijn ogen samenknijpend.
‘Wow man, dat heb je echt heel mooi gezegd. Echt heel duidelijk en zo.’
Hij keek even over zijn schouder en lachte naar het groepje verderop.
‘Maarre, ik wil best weggaan hoor.’ Hij keek even naar Marianne en toen weer naar Dennie.
‘Maar geef me wat geld dan. Ik heb fakking honger, weet je. Dan kan ik met de jongens effe naar de Mac enzo.’ Hij grijnsde.
Dennie rommelde in zijn jaszak.
‘Je gaat hem toch geen geld geven?’ riep Marianne verbaasd uit. Zwarte pet grinnikte.
‘Nee, het is prima zo, Mar.’ Hij was allang blij dat er een einde aan de confrontatie leek te komen.
‘Mensen moeten eten, toch?’ Hij produceerde een laffe grijns die zwarte pet niet beantwoordde.
Na wat gerommel haalde hij een tientje tevoorschijn en hield het de jongen voor.
‘Nee man, we zijn met zn vijven en ik heb echt fakking honger, weet je.’
Dennie keek de jongen aan, het briefje nog uitgestoken.
‘Hoeveel dan?’
‘Doe maar vijftig of zo.’
Hij keek de jongen nog steeds aan maar zag geen genade in diens ogen.
‘Dennie, je gaat hem géén vijftig euro geven,’ sprak Marianne ijzig.
‘Nee Dennie, niet doen,’ imiteerde zwarte pet. Hij zwaaide zijn armen losjes langs zijn heupen. ‘Ik sla je liever eerst de kanker in, dan pak ik het geld daarna wel uit je jas.’
Dennie’s maag draaide zich om. Met moeite wist hij zijn kokhalsneiging te bedwingen.
‘Oké, oké, even kijken wat ik heb..’
Op dat moment draaide bus 70 de hoek om. Zwarte pet vloekte van teleurstelling. Met een snelle beweging trok hij alsnog het tientje uit Dennie’s hand en wandelde vervolgens terug naar zijn vrienden, zijn handen diep in zijn zakken gestoken.
Twee minuten later zaten ze doodstil in de bus. Zij keek naar buiten, hij keek naar zijn handen. De rest van de avond wisselden ze geen woord meer.
Hij had het boetekleed aangetrokken en terecht natuurlijk. Koppig als ze was wilde ze zelf echter maar niet toegeven dat het hele incident toevallig wel ontstaan was door haar eigen onstuimigheid. Hij had met haar geredeneerd, haar toegeworpen dat hij uiteindelijk in haar belang gehandeld had, nietwaar? Hij was extra lief voor haar geweest, had meerdere keren toegegeven dat hij niet de meest dappere van aard was. Maar ze wilde het niet laten rusten. Haar sarcasme kon bijtend zijn en ze liet geen gelegenheid onbenut om hem…
Vanuit zijn ooghoek zag hij de spin langs de plint van de muur lopen, behoedzaam maar vastberaden op de openstaande slaapkamerdeur afstevenend. Met een ruk schoot Dennie overeind. De spin hield in. Hij stapte in zijn pantoffels, met het plan het kreng onder zijn zool te vermorzelen. Zodra hij overeind kwam nam de spin weer een spurt, terug naar de kast. Dennie gromde en stampte naar het beest maar het had zich al in veiligheid gebracht, nog voor zijn voet de parketvloer raakte. Hij vloekte van teleurstelling.
‘Oké, geen gelul meer nu.’ Hij liep de gang op en sloot de deur achter zich.
(Als hij zich wil verplaatsen is het prima. Ik haal de bezem en dan kam ik desnoods die hele kamer uit.)
De spin kwam vrijwel direct onder de kast vandaan.
Drie kwartier later zat hij uitgeput op bed, met de bezem losjes tegen zijn been leunend. De kleerkast was 90 graden verschoven, de deuren stonden open en de inhoud lag op een grote hoop naast het bed. Hij had overal gekeken. Eerst onder de kast, toen onder het bed, toen in het bed, bij het nachtkastje, in de gordijnen, tussen de verwarmingspanelen en uiteindelijk ín de kast…niks. Hij was de kamer drie keer rond geweest, soms mompelend tegen het beestje, eisend dat het zich zou vertonen. Niks. Het zweet stond in zijn nek. Gefrustreerd smeet hij de bezem op de grond. En ineens voelde hij zich heel eenzaam. Dit was pas de tweede nacht sinds ze echt weg was. Maar wat was het snel gedaan. Zaterdag was het incident, maandag was er de moeder aller ruzies en woensdag was Marianne verdwenen, meenemende alle tekenen van haar voormalige aanwezigheid. Terug naar haar moeder. Het was wel duidelijk dat ze al langer met deze gedachte had gespeeld, haar vertrek verliep als een geoliede machine. Soepel.
De ruzie was erg heftig geweest. Hijzelf was erg heftig geweest en waarom eigenlijk? Omdat ze tot de kern kwam van wat hij beschouwde als zijn grote schaamte, zijn zwakheid. Op school was hij altijd een niemand geweest, slechts één van een aantal losers, bij meerderheid van stemmen tot die rol verkozen. Maar zelfs binnen die subgroep was er nog sprake van enige hiërarchie. Het liep zeg maar van de standaard-loser tot de über-loser. Laatstgenoemde was op Dennie’s school Roel Bakker. Als Denny soms in de put zat, moe van alle pesterijen, dacht hij aan Roel. Roel was zijn anker, de enige die het zwaarder te verduren had dan hijzelf. En dat wilde Dennie graag zo houden. Dus ook hij lachte als iemand Roel weer eens liet struikelen. En ook hij probeerde een grappige, vernederende bijnaam voor de jongen aan het toch al rijke arsenaal van de leerlingen toe te voegen, hoewel zonder succes.
Hij schaamde zich er tegelijkertijd wel voor. Dennie besefte zich terdege hoe dom en kortzichtig hij handelde. Een slachtoffer dat heult met zijn kwellers om daarmee de aandacht van zichzelf af te leiden. Soms walgde hij van zichzelf. Het schuldgevoel ging nooit helemaal weg. Dat besef dat hij zwak was en eigenlijk niet eens zoveel beter dan zijn eigen pestkoppen. (Schijt valt nou eenmaal altijd omlaag. Je likt naar boven en trapt naar beneden, toch Den?)
Afgelopen maandag. Het was nog warm in de vooravond, de zon begon net te zakken. De tuindeur stond nog open. Marianne zat op de bank een boek te lezen, Dennie keek televisie zonder geluid. Plots een zwaar gebrom in de keuken. Een dikke hommel zweefde loom boven het aanrecht, soms zachtjes tegen een keukenkastje botsend. Dennie sprong gelijk overeind.
‘Er zit een hommel binnen.’
Marianne keek op van haar boek, amper geïnteresseerd.
‘Nou, leidt hem weer naar buiten dan,’ mompelde ze en richtte zich weer op haar verhaal.
Dennie pakte de krant van tafel en liep omzichtig de open keuken in. De hommel leek vermoeid en landde, half vallend, op het aanrecht. Zonder aarzeling haalde Dennie uit met de krant, het insect eronder verbrijzelend.
Marianne keek met grote ogen op. ‘Sla je hem nou dood?’ vroeg ze met luide, verontwaardigde stem.
‘Ja, wat denk je dan? Dat ik hem oppak en buiten loslaat of zo?’
Ze smeet het boek opzij en stond snel op, met woedende ogen nu.
‘Hij zat gewoon stil! Je had hem zo op de krant kunnen scheppen en naar buiten kunnen gooien! Lul!’
Dennie schrok een beetje van de heftige reactie.
‘Nou, ik wist niet dat je je zo druk maakte om wat hommelleed joh.’
Ze maakte een schor keelgeluid uit frustratie. ‘Daar gaat het niet om sukkel! Het gaat om het principe. Dat beestje was helemaal geen bedreiging voor je. Maar omdat je zo’n schijterd bent moest je hem toch doodmaken.’
De woede laaide direct in hem op. Schijterd. Ze kon er maar niet mee ophouden.
‘Nou moet je godverdomme een keer naar me luisteren, kut!’
Haar ogen werden groter. Zo grof had hij haar nog nooit uitgescholden.
‘Ik ben verdomme door het stof gegaan, ja? We hebben al die discussies gehad. Je pesterijen komen me nu de strot uit!’
‘O, ik ben de pestkop, o ja. Wie sloeg ook alweer die hulpeloze hommel dood?’ Ze lachte hardop, de tranen nog net binnenhoudend. Het viel hem niet op, zijn woede groeide nog steeds.
‘O wat een grote vent. Als iemand mij aanrandt houdt ie zich stil maar als er een beestje in zijn huis zit moet het gelijk dood,’ beet ze hem toe.
Met verbaasde, wijdopen ogen keken ze elkaar aan. Haar hand ging naar de snel donkerder wordende plek op haar wang. Zijn arm hing nog in de lucht. Haar blik veranderde van geschrokken in ijzig. Ze draaide zich om, pakte de telefoon van tafel en verdween richting de slaapkamer. Zijn vernedering was compleet. Hij had de vrouw geslagen die hij eerder niet eens had durven beschermen. Hij had zichzelf wederom bewezen hoe slap en laf hij werkelijk was. Die avond werd ze door een vriendin opgehaald. Ze vertrok zonder een woord te zeggen. De dag erna bleef ze weg. En woensdag kwam ze met wat vrienden haar spullen ophalen. Ze gunde hem tijdens dat laatste bezoek geen blik meer waardig. Een van haar vriendinnen vertelde hem ijzig dat Marianne hierna niets meer met hem te maken wilde hebben en dat hij dus maar beter geen contact meer kon proberen op te nemen.
En nu was hij alleen. Op de spin na dan. Hij keek de kamer nog eens rond. Al zijn kleren lagen op de grond. Zuchtend stond hij op, rekte zich uit en gaapte. Een hete douche voor het slapen zou hem goed doen. De spin ging zijn gang maar. Hij liep naar de badkamer, ondertussen zijn kleren uittrekkend. Even later spoelden de hete stralen water het zweet van zijn lichaam. Hij sloot zijn ogen en genoot.
(En Roel?)
Acht jaar eerder zat een kleine, magere jongen op de tweede trede van een smalle stenen trap voor Videotheek De Kampioen. Op dit tijdstip van de dag was die nog gesloten. Hier kon hij in alle rust zijn boterhammen eten, zonder voortdurend rekening te hoeven houden met plagerijen of erger. De Videotheek was een kwartier lopen van zijn school verwijderd. Peinzend voor zich uit starend werkte hij twee boterhammen met kaas weg. Hij schrok zich dan ook een ongeluk toen een stem vlak naast hem begon te spreken.
‘Dennie?’
(Betrapt!) Dat was de eerste gedachte die door hem heen schoot. Met een ruk draaide hij zich om. Het was Roel.
‘Ik wist niet dat jij ook zo ver ging wandelen in de pauzes,’ sliste Roel met verlegen maar tegelijkertijd gretige stem. Zijn worstvingers veegden een denkbeeldige lok haar voor zijn ogen vandaan. Dit was slechts één van zijn vele tics en eigenaardigheden. Wat hij tekort kwam aan intelligentie compenseerde hij met gewicht. Roel was ‘dik’ inmiddels gepasseerd en nu hard op weg richting ‘vet.’
Dennie keek de jongen aan. Die openingszin van hem was duidelijk ingestudeerd.
‘Je bent me gevolgd, of niet?’ vroeg hij op milde toon. Voorlopig overheerste bij hem nog de opluchting dat het tenminste niet een van zijn plaaggeesten was die hem zo verrast had.
‘Nou, ik zag je net wel lopen maar.. ik liep gewoon een rondje en…’
Dennie draaide zijn gezicht weer weg. De jongen was belachelijk.
(Zelfs ík sta hoger in de voedselketen), bedacht hij zich zuur.
‘Dennie?’
‘Wat?’ Ditmaal geërgerd.
Roel zocht naar woorden maar vond ze blijkbaar niet.
‘Wat ehm.. wat voor muziek luister jij eigenlijk zoal?’
‘Muziek? Weet ik veel, ik luister van alles.’
Hij draaide zich weer naar Roel toe.
‘Maarre, Roel, als ik nu effe mijn boterhammen mag opeten zonder naar jouw gezicht te hoeven kijken?’
Die was hard. Eigenlijk had hij gelijk spijt. Maar..
(Maar wat? Je wilde niet met hem gezien worden, toch? Stel je de stortvloed aan pesterijen eens voor als bekend was geworden dat Dennie en Roel er in de pauzes samen op uittrokken. Het zou een eind hebben gemaakt aan al je hoop op een relatief anonieme voortzetting van dat schooljaar.)
Roel leek amper gekwetst. De teleurstelling was echter van zijn gezicht af te lezen. Hij zuchtte.
‘Oké,’ mompelde hij zacht en hij liep terug zoals hij gekomen was, traag en waggelend.
De stralen werden heter. Hij voegde wat koud water toe.
(Maak het af dan.
Wat wil je horen? Ik stuurde hem weg en drie maanden later sprong hij voor de trein. Niet mijn schuld.
Sprong? Ha ha, hij zal zich eerder hebben laten vallen. Ik heb Roel nog nooit zien springen, jij wel?
Hoe dan ook, het was niet mijn schuld.
Nee, tuurlijk niet. Daarom ben je er veertien jaar later nog mee bezig. Geef het dan gewoon toe. Je hebt deels schuld aan zijn dood. Als er nou één iemand was die begrip voor die jongen had moeten hebben..)
Hij draaide de kranen dicht en droogde zich af. Naakt liep hij terug de slaapkamer in. Hij bukte zich en trok een schone boxershort uit de stapel kleren. De spin schoot uit een van de broekspijpen. Dennie gilde en smeet het ding weg. De spin viel terug in de stapel kleren en beende direct als een bezetene richting de vloer. Dennie ademde zuigend tussen zijn tanden door. De eerste schok zakte en maakte plaats voor woede. Hij zou het beest plat trappen, al moest hij heel de kamer door tapdansen.
De spin verspilde geen tijd. Hij had de vloer al bereikt en haastte zich richting de deuropening, vluchtend voor zijn belager. Zijn instinct gebood hem gevaarlijke situaties altijd te mijden, tenzij hij gedwongen werd zich te verdedigen.
Dennie stormde achter de spin aan, reikte richting de deur en smeet hem dicht, net voordat zijn prooi kon ontsnappen. Hij slaakte een bescheiden overwinningskreet. Het mormel zat in de hoek, het kon geen kant op. Dennie’s linkerslof kwam omhoog. De spin richtte zijn voorpoten op, zijn gifkaken ontblotend. Gifkaken zo klein dat Dennie ze vanaf één meter vijfentachtig hoogte niet eens kon zien. Hij trapte naar de spin, maar voor de zoveelste keer was zijn slachtoffer hem te snel af. Met een snelle zijwaartse beweging ontweek hij de slof om zich vervolgens met zijn achterpoten af te zetten, richting Dennie’s enkel. Hij voelde de beet amper, het was vergelijkbaar met een speldenprik. Schreeuwend schudde hij zijn been woest op en neer. De spin vloog tegen de muur en viel op zijn rug. Dit keer kreeg het wezen geen tijd om zich te herstellen. Met een triomfantelijke kreet plette Dennie de spin onder zijn zool en smeerde de restanten uit door zijn voet een paar keer te draaien.
‘Klotebeest,’ mompelde hij en ging weer op het bed zitten. Hij betastte het kleine rode plekje op zijn enkel waar de spin hem had gebeten. Het was een beetje gevoelig maar niet pijnlijk. Wel sloeg de vermoeidheid weer toe. De kleren zou hij morgen wel opruimen. Dennie deed het licht uit en kroop onder de dekens. Binnen vijf minuten was hij vertrokken.
Een week later kwam Marianne langs, omdat ze toch nog wat spullen vergeten was en Dennie de telefoon telkens maar niet opnam. Toen ze Dennie’s opgezwollen lijk, inmiddels in verregaande staat van ontbinding, in bed aantrof gilde ze uiteraard. En even later kwamen de tranen. Hun karakters waren dan misschien heel verschillend maar ja, toch hecht je ook aan elkaar. Vijf minuten later was de politie op de hoogte. En nog een uur of wat later wist meneer Rodriquez van nummer 36 eindelijk met zekerheid dat één van zijn Mexicaanse wolfspinnen wel degelijk uit het terrarium had weten te ontsnappen.
EINDE
|